Categorie: Management | Gepubliceerd: 18 september 2018

Storten en verbranden afvalstoffen ruim 18 euro per ton duurder

Het was al bekend dat de afvalstoffenbelasting fors omhoog moest om de opbrengst met 105 miljoen euro per jaar te verhogen. Nu is het tarief ook bekend: 31,39 euro per ton voor het storten of verbranden van afvalstoffen. Dat geldt ook voor de exportheffing.

geld belastingen2.jpgHet storten en verbranden van afval wordt in 2019 ruim tweemaal zo duur.

Dat staat in het Belastingplan 2019 dat vandaag (Prinsjesdag) is gepresenteerd. Het Belastingplan bestaat dit jaar uit zeven wetsvoorstellen, waaronder het voor de afvalsector relevante wetsvoorstel Fiscale vergroeningsmaatregelen en het Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2019.

Uniform tarief

Het wetsvoorstel Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 bevat een aantal wijzigingen in de milieubelastingen waaronder de verhoging in de afvalstoffenbelasting voor het storten en verbranden van afvalstoffen. Voorgesteld wordt om het uniforme tarief per 1 januari 2019 te verhogen van 13,21 euro tot 31,39 euro per ton (hierbij wordt al rekening gehouden met de gebruikelijke jaarlijkse indexatie). Als gevolg van deze wijziging wordt ook het tarief voor de nog niet in werking getreden exportheffing verhoogd naar 31,39 euro per ton.

In het regeerakkoord was afgesproken dat de afvalstoffenbelasting structureel 105 miljoen euro meer moest opbrengen. In 2017 bracht de afvalstoffenbelasting circa 89 miljoen euro op, bij een tarief van 13,11 euro per ton. Onder meer uitgaande van een dalend afvalaanbod in 2018 en 2019 is de benodigde tariefsverhoging geraamd op circa 18 euro in 2019.

Verder worden in dit wetsvoorstel de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving op milieubedrijfsmiddelen (Vamil) voor een nieuwe periode van vijf jaar gecontinueerd. Overigens zal vanaf 2019 de Minister van Economische Zaken en Klimaat – en dus niet meer de Minister van Financiën – bij ministeriële regeling de investeringen aanwijzen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie (de Energielijst). Deze wijziging volgt de aanbeveling uit de evaluatie van EIA door CE Delft.

Exportheffing

In het Wetsvoorstel overige fiscale maatregelen 2019 is de afvalstoffenbelasting bij verwijdering buiten Nederland (oftewel: de exportheffing) aangepast, maar dat betreffen vooral wat technische punten. In het Belastingplan 2018 was voorzien in een inwerkingtreding van de heffing bij koninklijk besluit, onder meer omdat de uitvoeringsaspecten van de heffing nog gestalte moesten krijgen bij algemene maatregel van bestuur (AMvB). Dat is in de afgelopen periode in een concept AMvB gebeurd. De verwachting is dat de voorbereidingen door de ILT en de Belastingdienst tijdig gereed zullen zijn voor een inwerkingtreding per 1 januari 2019. Mede naar aanleiding van de nadere vormgeving van de regeling wordt nu voorgesteld de Wet belastingen op mileugrondslag (Wbm) op een aantal merendeels technische punten aan te passen.

Zo worden de formeelrechtelijke aspecten van de rol van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat wat specifieker geformuleerd. De taak van deze minister zal in mandaat worden uitgeoefend door de ILT. Verder is de Wbm aangevuld voor de situatie dat de door de kennisgever bij zijn aanvraag verstrekte gegevens niet juist of niet volledig zijn. De kennisgever heeft in dat geval de verplichting dit te melden bij de ILT. De Minister van IenW trekt vervolgens de beschikking in en geeft ambtshalve een beschikking af die met terugwerkende kracht de ingetrokken beschikking vervangt. De minister geeft eveneens een beschikking af indien de aanvraag niet binnen de gestelde termijn is ontvangen.

Een ander punt is de regeling zodanig te vereenvoudigen dat voor alle afvalstoffen die met dezelfde Evoa-vergunning buiten Nederland worden gebracht ook hetzelfde (laagste) tarief van toepassing is. Dit voorkomt administratieve lasten voorde kennisgever en de buitenlandse verwerker. Anders zou, wanneer de periode van overbrenging niet geheel binnen dezelfde tariefperiode ligt (meestal een kalenderjaar), per periode afzonderlijk de verwerkingswijze moeten worden bijgehouden.