Categorie: Politiek en beleid | Gepubliceerd: 11 februari 2019

Grondstofverbruik halveren in 2030: maar hoe dan?

Het kabinet wil dat Nederland in 2030 de helft minder primaire grondstoffen gebruikt. Het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie moet vertellen hoe we daar de komende vijf jaar aan gaan werken.

Staatssecretaris Stientje van Veldhoven van Infrastructuur en Waterstaat heeft vrijdag 8 februari het uitvoeringsprogramma aan de Tweede Kamer gestuurd. Ze had het programma al aangekondigd in de kabinetsreactie op de transitieagenda's, afgelopen zomer. Van Veldhoven: “Slim en zuinig omgaan met onze grondstoffen scheelt CO2-uitstoot en helpt dus bij het halen van de klimaatdoelen uit het Regeerakkoord. Daarnaast is bijvoorbeeld circulair ontwerpen en bouwen big business en liggen daar grote kansen voor Nederlandse bedrijven. Inzetten op een circulaire economie is op die manier goed voor het klimaat en goed voor de portemonnee.”

Net als de transitieagenda's focust het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2019-2023 (UCE) op vijf sectoren: biomassa en voedsel, kunststoffen, maakindustrie, bouw en consumptiegoederen. Deze eerste versie richt zich op de komende vijf jaar. Het programma wordt daarnaast elk jaar geactualiseerd, terwijl het Planbureau voor de Leefomgeving iedere twee jaar een rapport over de voortgang maakt. Verder wordt elk jaar in februari of maart een nationale conferentie over de circulaire economie georganiseerd, waarop met alle betrokken partijen de voortgang besproken wordt. De eerste conferentie vindt volgende week al plaats, en dan wordt ook het Plastic Pact gepresenteerd.

De gepresenteerde projecten moeten dienen als illustratie én inspiratie. De hoop van het kabinet is dat andere bedrijven, burgers, regio's en overheden geprikkeld worden om ook in actie te komen.

Plastic Pact

In het kader van de prioritaire keten kunststof wijdt het uitvoeringsprogramma ook vast wat verder uit over het Plastic Pact. Dit nog te sluiten pact is gericht op een strategische (keten)samenwerking tussen bedrijven en de Nederlandse overheid. Partijen hebben de gezamenlijke ambitie om in 2025 substantieel minder plastic afval te produceren en het overige plastic materiaal beter te hergebruiken en te recyclen. Het gaat vooral over eenmalige plastic producten en verpakkingen. Het pact bevat vrijwillige afspraken, maar het kabinet benadrukt dat ze niet vrijblijvend zijn. Ze gaan over concrete, meetbare doelen, over te hanteren definities en indicatoren, over kwaliteit, over belemmerende regelgeving, retourlogistiek en consumentengedrag en over concrete acties die partijen afzonderlijk en gezamenlijk in gang zetten.

Dwarsdoorsnijdende thema’s

In de transitieagenda's werden al tien thema's geïdentificeerd die dwars door de ketens en sectoren heen lopen. Zoals bijvoorbeeld producentenverantwoordelijkheid (EPR). Het kabinet herhaalt dat EPR voor textiel en matrassen onderzocht wordt, en dat ook verdere uitbreiding naar andere productgroepen onderzocht wordt. Daarbij wordt gedacht aan producten voor eenmalig gebruik en meubels. Voor het eind van dit jaar moet er duidelijkheid komen voor textiel en matrassen.

Het kabinet gaat verkennen of er een verbrandingsverbod kan komen voor recyclebaar afval (gereed 2020). Daarnaast wordt een verbod op het vernietigen of verbranden van recyclebare consumptiegoederen onderzocht, dat in juni 2019 klaar moet zijn. Met betrekking tot het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (BSSA) wordt onderzocht of de opslagtermijn van drie jaar verlengd kan worden in het geval dat meer circulaire verwerkingstechnieken beschikbaar komen. Dit onderwerp wordt getrokken door IenW en afronding van de verkenning wordt dit kwartaal nog verwacht. Eventuele aanpassing van de regelgeving volgt dan in 2020.

Moties en toezeggingen

In een begeleidend overzicht geeft Van Veldhoven aan welke moties en toezegging met de UCE vervuld worden. Het gaat in totaal om twaalf moties en twaalf toezeggingen, zoals een motie van Mulder/Van Eijs over concrete afspraken met bedrijfsleven over gebruik van recyclaat, de motie Laçin voor andere maatregelen naast stort- en verbrandingsbelasting en de motie Van Eijs voor duurzame aanbesteding van het aanleggen en/of vervangen van kunstgrasvelden voor gemeenten en sportclubs.